(English version)

In Memoriam Adriaan Blaauw

12 april 1914 - 1 december 2010
Professor A. Blaauw, prominent onderzoeker op het gebied van jonge sterren en stergroepen, en een groot bestuurder binnen de Nederlandse en wereldwijde sterrenkunde.

Adriaan Blaauw studeerde in Leiden bij De Sitter, Hertzsprung en Oort en werd in 1938 assistent op het Sterrenkundig Laboratorium Kapteyn te Groningen, waar hij in 1946 cum laude promoveerde bij P.J. van Rhijn op een studie van de Scorpio-Centaurus Cluster, een grote groep van jonge, gezamenlijk door de ruimte bewegende sterren. Het jaar daarvoor al was hij benoemd tot conservator bij de Sterrewacht te Leiden, waar hij in 1948 lector werd. In 1953 aanvaardde hij een benoeming aan de Yerkes and Mac Donald Observatories, destijds een van de allerbeste centra van astronomisch onderzoek; in 1956 werd hij daar Associate Director.

Blaauw's onderzoek concentreerde zich in deze jaren op de eigenschappen van jonge, zware sterren en van de groepen waarin zij voorkomen. Hij toonde aan dat zulke groepen uitdijen, en dat de uit die bewegingen volgende ouderdom van de groepen overeen stemde met de leeftijden van sterren in de groep, afgeleid uit hun spectra. Zo konden voor deze stergroepen plaats en tijd van hun geboorte uit gaswolken in de ruimte tussen de sterren worden bepaald. Blaauw ontdekte voorts dat sommige zware sterren, de "hardlopers", zich met snelheden van wel 100 km per seconde van hun geboortegrond verwijderen. In 1957 keerde Blaauw terug naar Groningen, als hoogleraar-directeur van het Sterrenkundig Laboratorium. Kapteyn had daar tussen 1890 en 1920 wereldfaam verworven met zijn studies van de bouw van het Melkwegstelsel, gebaseerd op statistische methoden, maar sindsdien had het instituut zijn leidende positie verloren. Blaauw maakte de sprong van een grote sterrenwacht aan de wereldtop naar een klein, verouderd instituut; hij vernieuwde onderzoekprogramma en apparatuur, kon de staf sterk uitbreiden en bracht het Kapteyn Laboratorium terug aan het front van de wetenschap. Naast moderne optische methoden gingen radiosterrenkunde en ruimteonderzoek een hoofdrol spelen, later zelfs een internationaal leidende rol. Blaauw's eigen onderzoek culmineerde in een magistraal artikel waarin hij de "hardlopers" verklaarde als een product van dubbelster-systemen, waarin de ene component explodeert als een supernova en de andere daardoor met grote snelheid uit haar baan vliegt. Ook schreef hij een veel geciteerd overzichtsartikel over jonge stergroepen. Daarnaast redigeerde hij (samen met Maarten Schmidt) een boek over Melkwegstructuur, dat lange jaren de beste informatiebron op dit terrein bleef.

Vele instellingen deden een beroep op Blaauw's grote bestuurlijke kwaliteiten. Vier jaar (1964-68) was hij Dekaan van de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen te Groningen. Zeven jaar (1958-65) was hij als Secretaris van de ZWO-Stichting Radiostraling van Zon en Melkweg betrokken bij de exploitatie van de radiotelescoop Dwingeloo en de voorbereiding van de Synthese-Radiotelesoop Westerbork. In dezelfde jaren was hij een sleutelfiguur bij de voorbereiding en bouw van het European Southern Observatory (ESO), de grote Europese sterrenwacht op het Zuidelijk halfrond. In 1968 werd Blaauw Scientific Director van ESO; van 1970 tot 1975 was hij Director-General. In deze periode groeide ESO uit tot een volwassen, stabiele organisatie, kwamen verscheidene telescopen in bedrijf, en werd de grote 3,6meter-telescoop vrijwel voltooid.

Na zijn ESO-jaren werd Blaauw hoogleraar in Leiden. Van 1976 tot 1979 was hij President van de Internationale Astronomische Unie (IAU). Met zijn grote diplomatieke gaven slaagde hij erin China, dat in 1961 de IAU had verlaten vanwege de toelating van Taiwan als lid, terug te brengen binnen de Unie. Binnen Nederland werd hij de eerste voorzitter van de ZWO-Stichting ASTRON, die een sterke rol zou gaan spelen in de interuniversitaire coordinatie van sterrenkundig onderzoek. Daarnaast kreeg hij de leiding van een consortium dat het wetenschappelijk programma bepaalde van de door ESA gebouwde satelliet HIPPARCOS, die de posities van 120.000 sterren met grote nauwkeurigheid zou meten.

Na zijn emeritaat in 1981 keerde Blaauw terug naar het Kapteyn Instituut in Groningen. In zijn latere jaren schreef hij boeken over de geschiedenis van IAU en ESO, maar ook enkele historische studies over Drentse boerderijen. Ook bleef hij betrokken bij het onderzoek van jonge stergroepen, van "hardlopers" en hun relaties tot pulsars en supernovae, en hield hij een belangrijk aandeel in de wetenschappelijke discussies op het Kapteyn Instituut. Nog in zijn laatste maanden gaf hij vele uitvoerige interviews en voordrachten over de geschiedenis van de Nederlandse en de wereldwijde sterrenkunde.

Blaauw was Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen alsmede van verscheidene buitenlandse Akademies, en verwierf talrijke andere onderscheidingen. Zijn bestuurlijke successen waren in hoge mate te danken aan zijn aimabele, evenwichtige karakter en zijn rustige, weloverwogen manier van optreden. Zijn medewerkers gunde hij veel vrijheid en gaf hij sterke steun; op zijn studenten en promovendi had hij een grote positieve invloed. Hij bestuurde het Kapteyn Instituut democratisch, lang voor de beweging van 1968. Zijn bijzondere persoonlijke kwaliteiten hebben rijke vrucht gedragen.

links


RUG faculteit wiskunde en natuurwetenschappen sterrenkunde