An English Summary is also available. Druk hier om de postscript files te downloaden van onze anonymous ftp site.
Dit proefschrift bestaat uit twee delen. Het eerste deel behandelt een aantal theoretische, observationele en interpretatieve studies met betrekking tot de Tully-Fisher relatie. Daarbij richten we ons voornamelijk op het verkrijgen van een beter begrip van de fysische achtergrond van de Tully-Fisher relatie. In het tweede deel van dit proefschrift bestuderen we de eigenschappen van het atomaire waterstofgas (HI) in spiraalstelsels aan de hand van nieuwe waarnemingen uitgevoerd met de Westerbork Synthese Radio Telescoop (WSRT). Hieronder volgt een korte samenvatting van de resultaten.
De massa-lichtkracht verhouding en de Tully-Fisher relatie:
We onderzoeken de afhankelijkheid van de massa-lichtkracht (M/L)
verhouding van spiraalstelsels als een functie van de huidige mate van
stervorming en stellen vast dat sterrenstelsels met een hoge mate van
stervorming een lage massa-lichtkracht verhouding hebben. Dit is
vermoedelijk het gevolg van een verhoogde lichtkracht veroorzaakt door
de jonge sterpopulatie. Op grond van deze waarneming concluderen we dat
de waargenomen spreiding in de Tully-Fisher relatie voor het grootste
deel bepaald wordt door de verschillende sterpopulaties die voor ieder
sterrenstelsel weer anders zijn. Idealiter zou men dus een
populatie-gecorrigeerde lichtkracht moeten gebruiken. We hebben
eveneens het verband tussen de (maximum) hoeveelheid lichtende materie
en de rotatiesnelheid van spiraalstelsels onderzocht. Dit verband
blijkt slechts een kleine spreiding te vertonen. Hieruit komt naar
voren dat de fysische achtergrond van de Tully-Fisher relatie bepaald
wordt door het verband tussen de hoeveelheid lichtende materie en de
rotatiesnelheid van spiraalstelsels in combinatie met een duidelijke
samenhang tussen de hoeveelheid lichtende en donkere materie. Dit
impliceert dat de Tully-Fisher relatie een combinatie is van twee
onafhankelijke relaties: (i) het verband tussen de helderheid van een
spiraalstelsel en de hoeveelheid lichtende materie, voornamelijk bepaald
door de huidige en voorgaande mate van stervorming in dat
spiraalstelsel, en (ii) het verband tussen de hoeveelheid lichtende
materie en de rotatiesnelheid, vastgelegd tijdens het vormingsproces van
spiraalstelsels. Naast een populatie-gecorrigeerde Tully-Fisher relatie
kan men ook de relatie tussen de hoeveelheid lichtende materie en de
helderheid en de relatie tussen lichtende materie en de rotatiesnelheid
gebruiken om de afstand tot een spiraalstelsel te bepalen.
Een nadere beschouwing van de spreiding in de Tully-Fisher relatie:
Over het algemeen neemt men aan dat er geen of slechts een
verwaarloosbaar kleine intrinsieke spreiding in the Tully-Fisher relatie
bestaat, aangezien de totale waargenomen spreiding voornamelijk
verklaard kan worden door de bekende of geschatte waarneemfouten. We
tonen aan hoe en in welke mate de fouten in twee gemeten grootheden, de
rotatiesnelheid en helderheid van een spiraalstelsel, gecorreleerd zijn
als gevolg van de correcties voor de inclinatie of hellingshoek
waaronder we de schijf van een spiraalstesel waarnemen. Aangezien de
helling van de foutenellips sterk overeenkomt met de helling in de
Tully-Fisher relatie is de bijdrage van de gecombineerde meetfouten aan
de spreiding kleiner dan de individuele meetfouten. Vervolgens
bespreken we het mogelijk compenserende effect van stofverduistering op
een verhoogde lichtkracht ten gevolge van een verhoogde mate van
stervorming. De compenserende effecten tussen de spreiding in leeftijd
en in metalliciteit van een sterpopulatie en de hoeveelheid stof in een
spiraalstelsel worden eveneens besproken. In deze context mogen we
aannemen dat de algemene geldigheid van de Tully-Fisher relatie, zelfs
voor extreme spiraalstelsels zoals stelsels met een zeer lage
oppervlaktehelderheid of met grote hoeveelheden stof, het gevolg kan
zijn van deze compensatie-effecten. Er wordt tevens uiteengezet waarom
bij de door ons geselecteerde stelsels, het meten van de helderheid van
een spiraalstelsel in de K-band, in vergelijking tot de helderheid in de
I-band, niet leidt tot een verbeterde Tully-Fisher relatie als gevolg
van de gecorreleerde meetfouten en compensatie-effecten. Al deze
argumenten impliceren dat de intrinsieke spreiding in de Tully-Fisher
relatie veel groter zou kunnen zijn dan men tot nu toe veronderstelde.
De fysische achtergrond van de Tully-Fisher relatie:
Uit onderzoek aan massamodellen voor HI-rotatiekrommen van spiraalstelsels
concluderen we dat de interactie tussen lichtende en donkere materie zowel
lokaal (hetgeen leidt tot vlakke of gladde rotatiekrommen)
als globaal optreedt (hetgeen M_donker/M_licht beïnvloedt).
Kennelijk leiden deze interakties tot een
M_lum-V_rot relatie met een helling van 4. Hieruit concluderen
we dat de fysische achtergrond voor de Tully-Fisher relatie gelegen is
in de M_lum-V_rot relatie. Hoewel de helling van de
M_lum-V_rot relatie redelijk goed bepaald is, ongeacht de
hoeveelheid en de verdeling van de donkere materie, dient het nulpunt
van de relatie nog nader bepaald te worden. Het bestaan van een
lokaleTully-Fisher relatie, d.w.z. het verband tussen de lokale
rotatiesnelheid op een bepaalde afstand van het centrum en de
geïntegreerde helderheid binnen de corresponderende radius, ondersteunt
het idee van een door de halo gereguleerde stervorming zoals
gesuggereerd door Wyse & Silk. Dit waarnemingsfeit, gecombineerd met
andere aanwijzingen, geeft een goede verklaring voor de geringe spreiding
in de waargenomen Tully-Fisher relatie: er bestaat een fysisch verband
tussen lokale en globale processen die leiden tot de vorming van
spiraalstelsels zoals wij die waarnemen.
Model-rotatiekrommen van spiraalstelsels: de PCA benadering:
We analyseren de vorm van rotatiekrommen door middel van de `Principal
Components Analysis' (PCA) en vinden dat de eerste component zo'n
80-90% van de waargenomen variaties in de vorm van rotatiekrommen kan
verklaren. Deze eerste component correspondeert met een
straalonafhankelijke schaling van de rotatiekromme. De tweede component
verklaart 5-15% van de variaties in de vorm van rotatiekrommen,
afhankelijk van de wijze waarop het geanalyseerde sample van stelsels is
samengesteld. Deze tweede component verklaart voornamelijk de
rotatiesnelheidsvariaties in de binnengebieden van stelsels en heeft een
tegengesteld effect op de binnen- en buitengebieden: een stijging van de
rotatiesnelheid in de binnengebieden gaat gepaard met een daling in de
buitengebieden. We hebben de amplitude van de eerste en tweede
component vergeleken met de fysische eigenschappen van spiraalstelsels
en vastgesteld dat de eerste component duidelijk gerelateerd is aan de
hoeveelheid lichtende materie in een spiraalstelsel. De tweede
component is hoogstwaarschijnlijk gerelaterd aan de dichtheid van de
lichtende materie. We concluderen dat de eerste twee componenten
grotendeels bepalend zijn voor de waargenomen vormen van de
rotatiekrommen. Aan de hand van deze twee componenten hebben we
model-rotatiekrommen samengesteld. We tonen aan dat deze
model-rotatiekrommen vele voordelen bieden ten opzichte van meer
conventionele methoden om de vorm van rotatiekrommen te beschrijven: PCA
is objectiever, beknopter en breder toepasbaar. We tonen eveneens aan
dat de zogeheten `Universele Rotatiekromme' voorgesteld door Persic et
al. (1995) slechts een beperkte beschrijving geeft van de vele mogelijke
vormen die verspreid liggen in het vlak dat wordt opgespannen door de
eerste twee PCA componenten.
Korte WSRT-waarnemingen van HI-gas in spiraalstelsels:
Met behulp van de WSRT zijn nieuwe korte HI-waarnemingen gedaan van 60
laat-type spiraalstelsels. De eigenschappen van het HI-gas worden
gepresenteerd zoals de radieuml;le verdeling van de oppervlaktedichtheid
en positie-snelheids diagrammen. Indien mogelijk werden de
WSRT-waarnemingen vergeleken met waarnemingen gedaan met enkelvoudige
telescopen. We concluderen dat er geen significante systematische
verschillen bestaan tussen de meetresultaten van de WSRT en die van
enkelvoudige telescopen.
Eigenschappen van het HI-gas in spiraalstelsels
en onregelmatige stelsels:
We presenteren de analyse van de eigenschappen van het HI-gas in 108
spiraalstelsels, gebaseerd op de nieuwe en reeds bestaande korte
WSRT-waarnemingen. De resultaten van de HI-waarnemingen zijn gebruikt
voor het bestuderen van verbanden tussen de optische en HI-eigenschappen
van spiraalstelsels zoals diameters, HI-gasmassa's, en gemiddelde
oppervlaktedichtheden. Voor alle stelsels in onze verzameling vinden we
dat de HI-diameter, gedefinieerd bij een oppervlaktedichtheid van
1 M_sun/pc^2, groter is dan de optische diameter, gedefinieerd bij
een oppervlaktehelderheid van 25 mag/arcsec^2. De verhouding tussen
de HI en optische diameters is onafhankelijk van morfologie en
helderheid. De meest significante en fysisch betekenisvolle correlatie
die we vinden voor onze verzameling van 108 stelsels is die tussen de
logaritme van de HI-massa (log M_HI) en de logaritme van de
HI-diameter (log D_HI) met een helling van 2. Dit betekent dat de
HI-oppervlaktedichtheid, gemiddeld over de gehele HI-schijf, constant is
ongeacht de morfologie of de helderheid. Het radiële verloop van de
HI-oppervlaktedichtheid is bestudeerd met behulp van PCA. Het blijkt
dat 82% van de variaties in de
oppervlaktedichtheidsverdelingen met twee componenten verklaard kan
worden. De meest prominente component is gerelateerd aan een
``schaling'' van de oppervlaktedichtheid, en de tweede component
beschrijft de oppervlaktedichtheidsvariaties in de centrale gebieden van
spiraalstelsels. De derde component beschrijft 8% van de variaties in
de vorm van onregelmatigheden op kleinere schaal.
HI-lijnbreedtes, rotatiesnelheden en de Tully-Fisher relatie:
Voor 108 onregelmatige en spiraalstelsels (XV-verzameling) hebben we de
rotatiesnelheden bepaald aan de hand van de rotatiekrommen zoals
afgeleid uit de positie-snelheidsdiagrammen, gemeten met de WSRT. Voor
28 sterrenstelsels (RC-verzameling) vergelijken we de globale
HI-lijnbreedtes en de rotatiesnelheden, verkregen uit kinematische fits
aan tweedimensionale HI-snelheidsvelden. Het blijkt dat de
veelgebruikte correctieformule (Tully & Fouqué, 1985) voor de
turbulente bewegingen van het HI-gas niet bijzonder toepasbaar is. We
tonen aan dat de rotatiesnelheden, afgeleid uit de HI-lijnbreedtes
(gecorrigeerd voor turbulente bewegingen en inclinatie), in statistische
zin gelijk zijn aan de rotatiesnelheden bepaald aan de hand van de
rotatiekrommen; in individuele gevallen kunnen de verschillen echter
aanzienlijk zijn. Voor beide verzamelingen bestuderen we hoe de helling
en de spreiding in de Tully-Fisher relatie afhankelijkheid zijn van de
definitie van de rotatiesnelheid. Voor RC-verzameling zien we dat de
spreiding in de Tully-Fisher relatie aanzienlijk verkleind kan worden
door gebruik te maken van de rotatiesnelheden zoals afgeleid uit de
rotatiekrommen in plaats van de rotatiesnelheden zoals afgeleid uit de
gecorrigeerde HI-lijnbreedtes. Dit effect kan niet bereikt worden voor
de stelsels uit XV-verzameling. Kennelijk is een reductie van de
spreiding in de Tully-Fisher relatie gerelateerd aan het gebruik van
tweedimensionale snelheidsinformatie: nauwkeurige rotatiesnelheden en
kinematische inclinaties.